3 juli 2019

Robots vergen nog veel mensenwerk

Niemand twijfelt aan de noodzaak om robots en autonome systemen grootschalig(er) te gaan inzetten binnen Defensie. Mede door het ontbreken van goede randvoorwaarden voor de implementatie van robotexperimenten, komt hier in de praktijk echter nog te weinig van terecht, zo bleek tijdens een interactieve workshop over robotica die plaatsvond op de eerste dag van de recente tweedaagse van het AFMP-sectorenberaad. Plaats van handeling was De Schildkamp in Asperen.

Luitenant-kolonel Alain Schoonderbeek van de afdeling Concept Development & Experimentation van de Koninklijke Landmacht en luitenant-kolonel ir. Sjoerd Mevissen van Staf Commando Landstrijdkrachten, afdeling Strategie en Plannen (CLAS), waren uitgenodigd om meer te vertellen over het thema ‘Robotica & autonome systemen bij Defensie’.
Mevissen opende zijn bijdrage met de vraag aan de AFMP-leden welke associaties de begrippen ‘robots’, ‘autonome systemen’ en ‘defensie’ bij hen oproepen. Tot zijn positieve verbazing reikten deze associaties veel verder dan het veelgehoorde fenomeen ‘killerrobots’. Deze liepen uiteen van autonoom functionerende logistieke oplossingen en drones tot moderne observatie- en bewapeningsopties. Mevissen heeft als stafofficier bij CLAS, ‘Robots en Autonome systemen (RAS)’ in zijn dossier. In deze functie is hij ‘opdrachtgever’ aan de RAS-eenheid om experimenten te laten uitvoeren en kennis op te doen over de bruikbaarheid van RAS binnen de landmacht.

Goede bescherming
Overduidelijk is volgens Mevissen de noodzaak voor Defensie om te investeren in robots en autonome systemen. Hiervoor zijn enkele duidelijk redenen. “De eerste reden is dat potentiële tegenstanders – zowel andere landen als ook terroristen – al volop gebruikmaken van robots. Zo werkt Rusland met ‘radio controlled’ tanks en zetten terroristen drones in bij terroristische acties. Defensie moet hierop een realistisch antwoord geven. Een uitdaging hierbij is dat zij zich aan specifieke regels moet houden, terwijl tegenstanders dit niet hoeven te doen. Een tweede reden is een goede bescherming van het defensiepersoneel. Robots kunnen juist het saaie of vooral gevaarlijke werk van hen overnemen. Een derde reden is het personeelstekort bij Defensie. Autonome systemen kunnen worden ingezet bij functies, waarvoor geen mensen te vinden zijn. Met dezelfde personele capaciteit kan de slagkracht van Defensie worden vergroot.”

Robotoplossingen
Mevissen somde diverse robotoplossingen op het gebied van bevoorrading, logistiek, verbinding, waarneming, aanval en verdediging op, die in de nabije toekomst van meerwaarde kunnen zijn voor Defensie. Zijn ‘innovatieverhaal’ ontlokte enkele brandende vragen vanuit de zaal. Rode draad in deze feedback was de vraag of Defensie wel zoveel prioriteit moet geven aan nieuwe autonome systemen, terwijl de achterliggende (beveiligings)netwerken in missiegebieden vaak niet goed functioneren. Mevissen erkende de uitdaging voor Defensie om ook dit probleem het hoofd te bieden, maar benadrukte de noodzaak om ondertussen te blijven investeren in geavanceerde robotoplossingen.

Ethische vragen
Met enkele ethische vragen die de toepassing van robots binnen Defensie kan oproepen, besloot Mevissen zijn bijdrage. Wanneer kun je een robot volledig vertrouwen? Doet hij wel wat hij moet doen? Moet toch iemand achter de bedieningsknop blijven zitten als autonome systemen in de toekomst volledig zelfstandig kunnen functioneren? Waar liggen de ethische grenzen bij de toepassing van artificial intelligence binnen Defensie en hoe moet je handelen als deze sterk verschillen met die in andere landen?
“Mijn persoonlijke mening is dat je als mens zelf altijd invloed moet blijven uitoefenen op ‘de hersenen’ van een robot”, formuleerde hij zelf enkele antwoorden. “Alles wat een robot nieuw geleerd heeft, moet je voorleggen aan een mens. Bij experimenten met nieuwe robots en autonome systemen in een veilige experimentele omgeving zou je mijns inziens altijd verder moeten gaan dan je eigen ethische grens. Alleen zo kun je in de praktijk namelijk die grens ook beschermen.”

Relevant blijven
Schoonderbeek ging in op de activiteiten van de afdeling CD&E van de Landmacht. “Het doel van CD&E is het ontsluiten van het innovatieve vermogen van het bedrijfsleven en kennisinstituten voor het moderniseringsproces van de Land- en Krijgsmacht. Hierdoor kunnen onze eenheden tijdens hun inzet relevant en waar nodig dominant blijven”, verduidelijkte hij. “Enerzijds is CD&E opgericht als afdeling. Anderzijds gaat het om een moderniseringsproces binnen Defensie. Het doel is om deze afdeling zo snel mogelijk weer op te heffen. Ik ben ervan overtuigd dat we onze club de komende tien jaar hard nodig hebben om een moderniseringsproces teweeg te brengen. Het besef dat er moet worden geïnvesteerd is overal aanwezig binnen Defensie. Iedereen erkent en herkent dat. We begrijpen het echter nog niet helemaal. Dit duurt nog minimaal vijf tot tien jaar.”

Hechte samenwerking
Cruciaal voor de succesvolle toepassing van robots bij Defensie is volgens Schoonderbeek het aangaan van samenwerkingsverbanden met bedrijven en kennisinstituten die de nodige knowhow hebben op dit gebied. De Defensieorganisatie is vaak zo traag als dikke stront door een trechter, terwijl de wereld om ons heen zich ontwikkelt enorm is. Dit tempo is zo hoog dat we als Defensieorganisatie niet moeten proberen om alles zelf te doen. Dat inzicht wordt gelukkig breed gedeeld en nationaal en internationaal samenwerken blijkt de sleutel tot succes. CD&E is geen specialist in robotica, maar wél in het aangaan van samenwerkingen.”
Een moeilijkheid in de samenwerking met bedrijven is dat zij de militaire omgeving niet kennen waarin innovatieve oplossingen moeten worden ingezet, zo benadrukte Schoonderbeek. “Belangrijk is daarom om in een open samenwerking échte stappen te zetten om het morgen beter te kunnen doen. We moeten ervoor zorgen dat uit de samenwerking met bedrijven geen theoretische studies voortkomen, die in een bureaulade belanden.”

Zwerm drones
Schoonderbeek belichtte de samenwerking tussen Defensie en de afdeling Defensie & Veiligheid van TNO, waaruit recent diverse proefprojecten zijn voortgevloeid. Een voorbeeld hiervan is het project Swarming and Combat Management (SWACOM). Centrale vraag van dit project is hoe een zwerm drones ondersteuning kan bieden in een missie die wordt aangestuurd door een combat management systeem. “Het uitgangspunt is om een commandant van een eenheid simpel te ondersteunen bij een missie,” zei Schoonderbeek. “Aan de drones kunnen verschillende taken worden toegekend. De ene drone kan binnen een afgebakend terrein een verdacht object identificeren, terwijl een andere drone dit object kan uitschakelen.”

Juiste inzet
Op dit moment lopen er binnen de Landmacht diverse innovatieprojecten. Deze samen met bedrijven, kennisinstituten, hogescholen en universiteiten uitgevoerde projecten kosten in totaal 15 miljoen euro. Schoonderbeek: “Bij deze experimenten gaat het over de juiste inzet van mensen, middelen en manieren. Hierbij kun je uitgaan van drie verschillende horizons. De eerste horizon is een beschikbare technologie, die nog niet geschikt is voor militaire toepassing. De tweede horizon is een technologie, waarvan je weet dat deze er binnen enkele jaren komt. Een nog niet ontwikkelde technologie waarvan je droomt omdat die echt het verschil kan maken, vormt de derde horizon."

Vroegtijdig stadium
Defensie gaat volgens Schoonderbeek uit van de tweede horizon. Momenteel kunnen we bijvoorbeeld prima beschrijven welke drones de komende vijf jaar op de markt komen. We kunnen daarom nu al antwoord geven op de vraag wat deze drones kunnen en hoe ze in de toekomst militair kunnen worden ingezet. Het helpt om je in een vroegtijdig stadium te verdiepen in een nieuwe technologie. Hierdoor kun je goed anticiperen op de mogelijkheden hiervan.”